We laten ons regelmatig wijsmaken dat bepaalde methodes of adaptieve programma’s “werken”. En dat leraren er goed aan doen om zichzelf te bekwamen in het uitvoeren van praktijkonderzoek, zodat ze zelf kunnen nagaan wat werkt.
De afgelopen jaren heeft het Doorbraakproject Onderwijs & ICT gepoogd op dit gebied resultaten te boeken. In het eindrapport over het project staat dat kennis van digitale toepassingen een belangrijke randvoorwaarde is om een effectieve inzet van gepersonaliseerd leren met ict mogelijk te maken. “Scholen moeten weten wat werkt en wat niet”. Een van de leraren die zelf aan het woord komt, stelt zelfs dat het goed is om te onderzoeken wat écht werkt met ict. Echt?
In Didactief van maart 2018 fileert Koeno Gravemeijer de beperkingen van onderzoek naar ‘wat werkt’. Zo is vergelijkend onderzoek in de praktijk niet uitvoerbaar, noch betaalbaar en werkt het vertragend en conserverend: je moet immers steeds nagaan of ‘iets’ werkt en ‘iets anders’ niet. Maar Gravemeijer noemt nog een tweede, meer fundamenteel punt: als ‘iets’ werkt voor de hele groep, zegt dat nog niets over het effect op een individuele leerling.
Het is dan ook niet voldoende om te weten óf iets werkt, maar ook hoe, wanneer en voor wie het dan wel werkt. Want als het vandaag wel werkt, zou het zomaar kunnen zijn dat het over een paar weken niet meer werkt, bij andere leerlingen niet werkt, in een andere klassensituatie niet werkt enzovoorts. Je moet als het ware kunnen verklaren waaróm iets werkt om als ontwerper te kunnen claimen dát iets werkt. Enkele jaren geleden bracht Kennisnet een publicatiereeks uit onder naam “Weten Wat Werkt en Waarom”, ook wel 4W genoemd. Wat jammer dat die laatste W eraf is gevallen.
Bronnen
Koeno Gravemeijer: Wat heb je aan onderzoek over ‘wat werkt’?, Didactief maart 2018, p. 24-25
Doorbraakproject Onderwijs & ICT 2013-2017: Het beste in leerlingen naar boven halen, p. 15