Hoe kies je een methode? Aflevering 2: werkvormen en opdrachten

De meeste Nederlandse leraren maken gebruik van methodes, maar er zijn grote verschillen in kwaliteit. Want ook methodemakers maken soms niet al te gelukkige keuzes. In de serie ‘Hoe kies je een methode’ evalueren we methodes. In deze tweede aflevering: twee biologiemethodes.

In de eerste aflevering van de serie ‘Hoe kies je een methode’ vergeleken we twee aardrijkskundemethodes en keken daarbij vooral naar de ordening van de lesstof.

In deze tweede aflevering van de serie vergelijken we de leerzaamheid van twee biologiemethodes voor 1 havo/vwo. Dit zijn:

  • Biologie voor jou (Malmberg). Een inkijkexemplaar is te vinden op de website (bladerboeken) van de uitgever.
  • 10voorBiologie (10voorBiologie). De methode is voor de onderbouw vanaf 2023 niet meer verkrijgbaar via de uitgever.

Dit keer kijken we vooral naar de kwaliteit van de didactiek, en dan in het bijzonder naar de gekozen werkvormen en opdrachten.

Hoofdpunten

Goede werkvormen en opdrachten zijn de smeerolie om de leerdoelen te bereiken en maken het leren motiverend voor leerlingen. Uit onze analyse blijkt dat de biologiemethodes er allebei behoorlijk goed voor zorgen dat de werkvormen passen bij de leerdoelen. De methodes kiezen passende werkvormen bij leerdoelen die zich richten op onthouden, toepassen, analyseren en evalueren van de stof. Wat minder sterk zijn de methodes op het niveau van begrijpen. Als je wilt dat leerlingen de stof goed begrijpen en zich er een mening over vormen, zijn interactievormen met klasgenoten onontbeerlijk. Deze werkvorm ontbreekt veelal in de methodes.

De methodes verschillen vooral in de manier waarop ze opdrachten aanbieden. Bij 10voorBiologie kunnen leerlingen kiezen op welk cognitief denkniveau ze de opdrachten binnen het hoofdstuk willen maken. Hierdoor zullen ze een gevoel van autonomie en competentie ervaren en het zal ervoor zorgen dat ze gemotiveerder zijn om hun taak te volbrengen. Bij Biologie voor jou is er ook keuze in niveau, maar hiervoor moeten de leerlingen een apart hoofdstuk maken, waardoor dit eerder kan voelen als een extra taak en niet als een uitdaging.

Bij beide methodes staan de opdrachten na de leerteksten. Hierdoor ontstaat er een stramien dat voor veel leerlingen niet motiverend zal zijn. Ze moeten eerst een soms pittige leertekst doorlezen om daar vervolgens vragen over te maken. Juist rijke opdrachten kunnen ervoor zorgen dat leerlingen aan de slag willen gaan met de leerstof. Dit kan bereikt worden door uit te gaan van een uitdagende (eind)opdracht op een hoog cognitief denkniveau voor ieder hoofdstuk. Aan de hand van tussenopdrachten kan toegewerkt worden naar het eindresultaat.

Drie criteria

We hebben de methodes geanalyseerd aan de hand van drie criteria uit onze MILK. Dit zijn:

  • De werkvormen en opdrachten zijn in overeenstemming met de leerdoelen gekozen;
  • De opbouw in opdrachten is doordacht;
  • De werkvormen en opdrachten houden rekening met individuele verschillen wat betreft moeilijkheidsgraad.

Hieronder werken we deze criteria verder uit voor de twee biologiemethodes.

Werkvormen en opdrachten passen bij de leerdoelen

Leerdoelen zijn op verschillende denkniveaus te formuleren: er is stof om te onthouden, stof om te begrijpen, stof om toe te passen, enzovoorts (zie de piramidefiguur hieronder). Bij elk denkniveau past een eigen werkvorm. Er zijn grofweg drie typen werkvormen:

  1. Presentatievormen, zoals luisteren, lezen en kijken. Deze vormen passen goed bij het niveau onthouden.
  2. Interactievormen, zoals klassengesprek, interactieve rollenspelen, chats en social media. Deze vormen passen goed bij het niveau begrijpen.
  3. Opdrachtvormen, zoals oefenen van verschillende soorten vaardigheden, observeren, een verslag schrijven en een eigen mening geven over een leertekst. Deze werkvormen passen goed bij het niveau van toepassen, analyseren, evalueren en creëren.

Denkniveaus van leerdoelen met bijpassende werkvormen (gebaseerd op de taxonomie van Bloom).

Bij 10voorBiologie passen de werkvormen en opdrachten meestal bij het denkniveau van de leerdoelen. Men maakt een driedeling in cognitieve denkniveaus en geeft bij de opdrachten expliciet aan of deze op het niveau van onthouden (I), begrijpen (II) of de hogere niveaus (III) van Bloom zijn.

Wel valt op dat er veel voor de presentatievorm gekozen wordt. Leerlingen moeten veel tekst lezen, plaatjes en filmpjes bekijken. Daarna moeten ze er, vaak individueel, een vraag over beantwoorden (zie voorbeeld hieronder).

Voorbeeld van een individueel te maken opdracht in 10voor Biologie

Het zou sterker zijn geweest als de methode meer interactie tussen leerlingen had gestimuleerd. Als leerlingen hun gedachten samen onder woorden moeten brengen, gezamenlijk de stof analyseren en duiden, draagt dit bij aan begrip van de stof.

Ook bij Biologie voor jou passen de werkvormen en opdrachten meestal bij de leerdoelen. Ook bij deze methode zijn er verschillende typen opdrachten: gericht op kennis (onthouden en begrijpen) en gericht op inzicht (toepassen en analyseren). Er zijn twee aparte hoofdstukken met de mogelijkheid om te verdiepen en te verbreden. Wij denken dat als de verdiepingsstof meer geïntegreerd is in de hoofdstukken van de basisstof, leerlingen meer gemotiveerd zijn om de opdrachten te maken. Nu kan het gezien worden als ‘extra werk’, in plaats van een uitdaging. Ook bij deze methode wordt er weinig interactie gestimuleerd (zie voorbeeld hieronder), terwijl dit zo belangrijk is voor begrip.

Voorbeeld van een individueel te maken opdracht in Biologie voor jou.

Bij beide methodes zijn de opdrachten pas na de leerteksten geplaatst en deze zijn nogal rigide opgebouwd van onthouden naar de hogere denkniveaus. Dit zal de motivatie van de leerlingen niet ten goede komen. Voor leerlingen is het motiverender als er direct een opdracht is waarmee ze de leerstof kunnen verwerken. Nu moeten ze eerst veel theorie doorlezen waarvan ze lang niet altijd de relevantie zullen overzien. Als er direct een opdracht is waaraan ze de leerstof kunnen koppelen, zullen ze hun aandacht beter richten op wat relevant is in de leerstof.

Een doordachte opbouw van de werkvormen

Het is niet alleen belangrijk dat werkvormen passen bij leerdoelen, maar ook dat er een goede opbouw zit in werkvormen. Als een leerling een eigen onderbouwde mening moet geven over een bepaald onderwerp (niveau van evalueren), dan zul je werkvormen moeten aanbieden die hiernaar toe werken. Dit kan op meerdere manieren.

Je kunt de opdrachten opbouwen vanuit onthouden en begrijpen naar toepassen en evalueren. De twee biologiemethodes kiezen voor deze opbouw. Dat is logisch, maar niet het meest motiverend voor leerlingen.

Je zou ook eerst de eindopdracht op het hoogste niveau kunnen geven en vervolgens de leerlingen met tussenopdrachten en keuzeopdrachten naar het eindresultaat begeleiden. Voor de leerlingen zal de laatste manier motiverender werken omdat de lagere niveaus hierdoor direct betekenis krijgen. Hierdoor zullen de leerlingen het lezen van de leerteksten als meer relevant ervaren. Juist rijke, motiverende (eind)opdrachten zorgen ervoor dat leerlingen hun taak willen volbrengen en daarom zullen ze de leerteksten beter lezen en willen begrijpen.

Werkvormen en opdrachten houden rekening met individuele verschillen in niveau

De niveauverschillen binnen een klas zijn groot. Daarom is het belangrijk om ervoor te zorgen dat er voor alle leerlingen passend uitdagend aanbod is van opdrachten en werkvormen. Dat kan met verschillende moeilijkheidsgraden, met variatie en met keuzemogelijkheden in werkvormen en opdrachten. Als leerlingen keuze hebben, draagt dat bij aan hun gevoel van autonomie. En als leerlingen vanuit hun aanvankelijk niveau uitgedaagd worden om een hoger niveau te proberen, komt dat tegemoet aan een gevoel van competentie. Dat zijn twee factoren die van belang zijn voor de motivatie van leerlingen, zoals Deci en Ryan aangeven.

In 10voorBiologie zijn de opdrachten onderverdeeld in drie categorieën: keuzecluster A voor leerlingen die de leerstof (enigszins) moeilijk vinden, keuzecluster B voor leerlingen die de leerstof wel zien zitten en keuzecluster C voor leerlingen die de leerstof goed begrijpen. Leerlingen kunnen in overleg met de docent bepalen wat het best passend is. Door deze aanpak worden leerlingen direct aangesproken op hun ambitieniveau en ze zullen daarom verdiepingsopdrachten niet als extra ervaren. Dit zal het gevoel van zowel autonomie als competentie vergroten.

Bij Biologie voor jou zijn er verdiepingsopdrachten en verbredingsopdrachten. Deze staan in een apart hoofdstuk na de hoofdstukken waarin de basisstof wordt behandeld. Zoals eerder aangegeven is het de vraag of leerlingen zich uitgedaagd voelen om dit hoofdstuk te maken. Ze zullen het misschien meer als extra werk zien, waar ze geen zin in hebben.

Natuurlijk zijn niveauverschillen niet de enige verschillen om rekening mee te houden. We hebben nu alleen gekeken naar het criterium ‘er zijn opdrachten van verschillende moeilijkheidsgraad’. Meer informatie over werkvormen en opdrachten kunt u vinden in onze wetenschappelijke publicatie over leerzaam leermateriaal, en u mag ons hierover ook altijd mailen of bellen.

Zelf methodes vergelijken?

We hebben een handige en beknopte lijst met criteria samengesteld, waarmee u gemakkelijk zelf methodes kunt vergelijken: de MILK-light.