Bij de zaakvakken leren leerlingen pas echt lezen. Toch stoppen uitgevers hun methodes steeds voller met film ten koste van tekst. Waarom doen ze dat en wie houdt ze tegen?
Afgelopen zomer verscheen er een blog van Marjolein Zwik over hoe tekst-arm methodes wereldoriëntatie voor het basisonderwijs zijn.
Ze constateerde dat leerlingen vooral veel filmpjes en ander beeldmateriaal krijgen voorgeschoteld waarover ze vervolgens opdrachten moeten maken. Veel tekst zit er niet meer bij.
Volgens Marjolein Zwik is dit een zorgelijke ontwikkeling. Begrijpend lezen is juist gebaat bij het lezen en bestuderen van betekenisvolle teksten zoals die in de zaakvakken een plaats hebben. Daarnaast vindt er kennisopbouw plaats die onontbeerlijk is voor verdere kennisontwikkeling en voor de kwaliteit van de gebruikte leesstrategieën. Lezers met voorkennis leren nu eenmaal meer dan leerlingen met minder voorkennis.
Mythe
Ik kan me goed voorstellen dat Zwik zich zorgen maakt om de kwaliteit van deze methodes. Nog zorgelijker is het als duidelijker wordt waarom methodes voor deze tekst-arme keuze hebben gekozen. Tijdens één van de presentaties werd deze keuze verdedigd op grond van het volgende: “Uit onderzoek blijkt dat je van het lezen van een tekst maar 30% onthoudt, van een filmpje al gauw 50%”. Klinkklare onzin. Een hardnekkige mythe die nergens op gebaseerd is (zie publicatie van Kirschner en collega’s over de mythen in het onderwijs). De vertolker van deze mythe kon ook geen onderzoek noemen om deze stelling te funderen.
Er was ook nog een andere reden: door teveel tekst zouden leerlingen zich afkeren van het vak wereldoriëntatie. Ook een veronderstelling die nergens op gebaseerd is. Sinds Deci & Ryan weten we dat leerlingen zich afkeren van leren bij gebrek aan autonomie, onvoldoende verbondenheid, en het feit dat er te weinig rekening wordt gehouden met het niveau van de leerling. Aantrekkelijkheid (filmpjes, leuke plaatjes, weinig tekst) heeft niets te maken met motivatie.
Tegengas
Zwik eindigt haar betoog dat ze niet weet wat ze zorgelijker vindt: het feit dat deze methodes ontwikkeld worden op basis van twijfelachtige uitgangspunten of dat we dit allemaal in het onderwijs laten gebeuren en het ogenschijnlijke gemak waarmee deze methodes redelijk kritiekloos hun weg naar de scholen vinden. “Er mag wel meer tegengas gegeven worden tegen de werkwijzen die uitgevers bedenken hoe wij zouden moeten lesgeven”.
Natuurlijk kwamen er reacties op dit betoog. Op één na allemaal instemmend. Een educatief auteur beschreef haar ervaring dat auteurs vaak meer willen maar docenten in het veld niet. Is dit wel eens wetenschappelijk onderzocht, vraag ik me af, en als dat werkelijk zo is: hoe zou dat dan toch komen? Uit onderzoek is bekend dat de meeste leerkrachten te weinig kennis van leerprocessen hebben om geheel los van methodes les te kunnen geven. En uitgevers willen dat vooral zo houden. En zo houden leerkrachten en uitgevers elkaar in de klem waardoor echte kwaliteitsverbeteringen in het onderwijs uitblijven. Met als simpel gevolg dat het niveau van ons onderwijs op de kernvakken lezen, taal en rekenen al jaren daalt.
Blijft de vraag hoe we ervoor kunnen zorgen dat de inmiddels ruim voorradige kennis over leerprocessen in methodes terecht komt. Wie pakt deze handschoen op?